Oud-nieuw-oud-nieuw. Dit is de altijd zich herhalende gang. Het oude, dat nieuw wordt en het nieuwe, dat altijd weer verouderen zal. Deze eeuwigdurende cirkelgang voltrekt zich in het leven der mensheid. Zij voltrekt
zich ook in het rijk der natuur. En in het rijk der kunst is de toestand al niet veel anders. Ook hier blijft het een voortdurende wisseling van oud en nieuw, nieuw en oud.
De kunst van het improviseren,
die vóór twee eeuwen in Johann Sebastian Bach haar hoogste triomfen vierde, zien wij na perioden van verval, bij tussenpozen, telkens als iets betrekkelijk nieuws weer naar voren komen.
Bach, die in
zijn jonge jaren dikwijls in vervoering was gekomen door de meesterlijke improviseerkunst van de oude Hamburger organist Jan Reinken, ondernam in 1722 naar hem een pelgrimstocht. Maar nu nam Bach aan het toetsenbord plaats. En in tegenwoordigheid van de stokoude
Reinken, improviseerde Bach gedurende bijna een uur over de melodie van het koraal: „Super flumina Babylonis".
Ontroerd omhelsde de grijsaard Bach en stamelde de profetische woorden: „Ik meende dat mijn
improvisatiekunst met mij zou sterven, maar nu weet ik, dat zij door U zal blijven voortleven."
Zij is ook na Bach in ere gebleven, zij het dan sporadisch. Na Bach is de kunst van het improviseren verwaarloosd.
Werkelijk uitnemende improvisatoren kwamen steeds zeldzamer voor. Naarmate de instrumentalisten zich meer specialiseerden takelde de improvisatiekunst hoe langer hoe meer af.
Dit proces werd nog in de hand gewerkt
doordat de scheidingslijn tussen scheppende en herscheppende kunstenaars steeds scherper werd doorgetrokken. In vroegere tijden toch was het bijna regel dat elk herscheppend kunstenaar ook een scheppend kunstenaar was.
In de laatste jaren is het vooral de Franse organist Marcel Dupré geweest, die het improviseren in aanzien deed rijzen. En daarvoor was het vooral Camille Saint-Saëns, die de verwaarloosde improvisatiekunst op briljante wijze propageerde.
In ons land sluimerde de kunst van het improviseren lange tijd. Elk goed organist improviseert weliswaar bij de kerkdiensten, maar dat is toch iets anders. De organisten kunnen dan zelf thema en vorm kiezen en hieraan worden
uiteraard andere eisen gesteld.
In de laatste jaren hebben vooral Hendrik Andriessen en Cor Bute bewezen zeer begaafde improvisatoren te zijn. Ten onzent hebben George Stam en R. Beintema als zodanig een loffelijke
staat van dienst.
Jacob Bijster opende gisteravond het improvisatieconcert in de Grote Kerk te Leeuwarden. Voor hem was dit geen voorrecht! Op een vreemd orgel het eerst van wal te moeten steken met een improvisatie
over een weinig dankbaar thema en vorm (Passacaglia) is niet benijdenswaard. Na een breed begin, wij schrokken haast van de onzuivere stemming, was het nog een te veel zoeken en tasten. Het ging wat opvallend voorzichtig en schools. Prompt volgden achter elkaar
achtsten, triolen en zestienden. Boeiend was het nog niet. De registratie was ook niet bijzonder gelukkig.
Later toen neven-thema's duidelijker naar voren kwamen en Bijster blijkbaar zich op het vreemde instrument
meer thuis voelde, werd het geheel beter. Wij kregen nu een climax, die klonk als een klok. Briljante akkoord-golvingen ruisten door de gewelven. Wij meenden, dat op imposante wijze de, in menig opzicht, bijzonder knappe improvisatie zou eindigen. Bijster
bedacht zich en wij hoorden een berustend en ingetogen slot.
Jacob Bijster's interpretatie van Psalm 138 geeft weinig aanleiding tot bespreking. Wij hoorden een nogal vrij bewerkt koraalvoorspel, maar het koraal
zelf bleef in de pen!
Cor Kee begon, nadat hij eenstemmig de beide thema's had laten horen, zijn improvisatie (hoofdvorm) druk en beweeglijk. Die sterk gespeelde achtste-figuren lieten zich wat al te veel
gelden. Wij werden eerst geboeid, toen een piano-gedeelte intrad en het muzikale daarin ons trof. Niet minder werden wij geboeid, toen Kee de twee gegeven thema's contrapuntisch ging bewerken. Dat was niet alleen knap, maar ook mooi.
Een vreemden indruk maakte het, dat Cor Kee geen enkele maal de harmonisaties van Wagenaar liet horen. Ook al zou men het met deze wijze van harmoniseren niet geheel eens zijn, dan nog moest men uit piëteit voor de nestor onzer componisten,
zo iets nist nalaten.
Prachtig in stijl was Kee's bewerking van de melodie van Psalm 100. Nu hoorden wij op sublieme wijze een wondermooie koraalmelodie. Nu hoorden wij hoe intens schoon een simpele koraalmelodie,
mits streng uitgevoerd, kan zijn.
Alsof hij naar een feest ging, zo fleurig toog George Stam, in zijn eentje naar de orgelzolder. Hoe het hem gegaan is weet ik niet, maar voor ons is zijn binnentreden in een wereld
van klanken een feest van melodie, ritme en kleur geworden.
Zeker, wij weten héél goed, dat Stam bij dit improvisatieconcert in de gunstigste positie verkeerde. Een orgel, dat voor hem geen geheimen
meer kent en een opdracht, die dankbaar is en toevalligerwijs in zijn lijn ligt. Daar staat tegenover, dat hij zelf moest (wilde!) registreren. Hierover denke men niet al te licht. Voor een organist, die aan goede hulp gewend is, kan zo iets een hele handicap
zijn.
Hoe het ook zij, vast staat, dat zijn Improvisatie (thema met variaties) in artistiek opzicht het hoogst aangeslagen moet worden. Het was, van het begin tot het einde, een onverdeeld genot hiernaar te luisteren.
Stam's koraal-bewerking (Psalm 91) viel zeer te prijzen, maar stond als geheel niet op eenzelfde peil. Een ongetwijfeld knappe prestatie, maar niet altijd even boeiend en belangrijk.
Cor
Bute was het langst aan het woord, maar gehéél voldaan heeft hij ons niet. Zijn Preludium was niet bepaald een streling voor het oor! Dat behoeft ook niet altijd, maar Bute maakte het nu wel een beetje al te bont. Zulke harde en scherpe accoorden
staan spoedig tegen; deden mij al te veel aan Hindemith- en Strawinky-imitaties denken.
In de buitengewoon knap geconstrueerde Fuga hoorden wij aanvankelijk meer de improvisator zelf. Later dwaalden wij weer wat
af. Intussen hebben wij het meeste respect voor de opmerkelijke gaven van dezen grote organist. Bute kennen wij sedert vele jaren als een hoogbegaafd kunstenaar.
Hiervan gaf hij ruimschoots blijk èn in zijn
Preludium en Fuga èn in zijn koraalbewerking (Psalm S 9). Als improvisator neemt hij niet alleen een der oudste, maar ook een der eerste plaatsen in.
Hoewel ons niet alles even sterk boeide en hoewel wij
menen, dat een dergelijk concert meer interessant dan belangrijk is, zijn wij de commissie er zeer erkentelijk voor, dat zij dit improvisatieconcert mogelijk heeft gemaakt. De Groote Kerk was voor het grootste deel gevuld. Wij hebben nog nimmer zoveel organisten,
van heinde en verre bij elkaar gezien. Zij waren niet alleen van uit de meest afgelegen plaatsen in Friesland gekomen, maar wij zagen ook enkele bekende gezichten uit Utrecht, Zwolle en Groningen. Het meest verheugde ons nog de aanwezigheid van dr. Joh. Wagenaar.
Zoiets moeten wij in de annalen van onze stad en ons gewest met een extra-kruisje aantekenen.
Leeuwarder courant 25-04-1939